Toen ik in 1986/87 columns schreef voor de Volkskrant, gebruikte ik mijn eerste computer, een Tandy van RadioShack. Ik legde mijn teksten vast op een recorder en op hele grote flappen van floppy?s.
Het zou het beste zijn als je erop leerde programmeren, zei men, maar daar bleek ik niet erg handig in. Met alleen een primitieve tekstverwerker kwam ik goed uit de voeten.
Op de redactie van de Volkskrant leerde ik dat journalisten-op-pad hun kopij rechtstreeks vanuit hun huiscomputer naar de redactie zonden. Het systeem verkeerde in een experimentele fase.
Dat wilde ik ook!
Het faxapparaat was weliswaar een pril wonder, maar met het overseinen van bestanden hoorde je tot de voorhoede. En wie wil niet tot een voorhoede behoren?
Ik kreeg van de Volkskrant een hulpkastje, dat ik helaas niet heb bewaard. Het is nu een prachtige curiositeit.
Een lange zoektocht door de virtuele computermusea - de geschiedenis van de computer is nergens zo goed gedocumenteerd als op de computer - leverde gelukkig een plaatje op.
Als m?n column klaar was, verbond ik het kastje aan de computer, zette mijn telefoontoestel ernaast, drukte de koppen van de hoorn stevig in de openingen bovenop het kastje en gaf het sein tot zenden.
Met je oor op de hoorn, hoorde je hoe je tekst met veel gepiep en geraas werd doorgegeven.
Als het gepiep ophield, belde ik de redactie met de vraag of de column was aangekomen. Dat moest, want in negen van de tien keer ontbrak de eerste of laatste alinea, of was middenin de tekst een blok raadselachtige tekens opgenomen.
Vroeg de redacteur: 'Is je laatste zin: 'En toen draaide meneer Foppe zich om?'
'Nee', zei ik dan, 'de laatste zin is: 'En daar had hij niet van terug.' Er komen nog vier zinnen achteraan!'
Als het na meerdere pogingen nog steeds niet was gelukt, printte ik de tekst uit, holde naar het station, sprong in de trein naar Amsterdam en na een ?wilde taxirit? arriveerde ik op de redactie in de Wibautstraat, enkele minuten voordat daar de onverbiddelijke deadline werd uitgerold.