Al die alarmerende berichten in het Journaal over de crisis in de bankwereld en die zenuwachtig hollende mannen op de beurzen en die grafieken van dalende koersen - meneer Foppe keek er met stijgende ongerustheid naar.
Vooral de vraag wat hij ermee te maken had, of zou krijgen, hield hem uit de slaap.
Gisteren vond hij een enveloppe van zijn bank in de bus, die hij met trillende handen openmaakte.
'Geachte heer Foppe,
U hebt via de media ongetwijfeld vernomen dat er een grote crisis bij de banken is uitgebroken.
Dus zult u begrijpen dat we u moeten mededelen dat het geld dat u bij ons op een spaarrekening had geplaatst helaas geheel is 'verdampt'.
Jammer. Het zal binnenkort zeker beter gaan, zodat wij uw spaarcentjes weer met blijdschap tegemoet kunnen zien.
Hoogachtend,
Meneer Zus en Zo, de bankdirecteur'
Maar nee dus. Het getal 3000, zijn appeltje voor de dorst in moeilijke tijden, lachte hem nog steeds toe.
Toch bleef hij de berichten over de geldcrisis met aandacht volgen. Maar echt begrijpen deed hij het niet. Er was sprake van een recessie die of voor de deur stond, of later zou komen - de huidige dip vormde slechts de voorbode van een wereldrecessie van catastrofale omvang.
En wat dan?
Meneer Foppe herinnerde zich ooit beelden te hebben gezien van de Grote Krach van 1929. Toen was het geld ineens niets meer waard geworden en gingen de mensen boodschappen doen met een kruiwagen vol bankbiljetten. Zijn dagelijkse halfje bruinbrood en halve liter halfvolle melk kostte omgerekend voor die tijd een halfmiljoen euro.
Om toch iets te kunnen doen, haalde meneer Foppe gistermiddag de oude koffer uit de berging, die hij onder de kapstok in het halletje klaarzette. Als de grote recessie zou komen, kon hij daar de bankbiljetten in vervoeren als hij boodschappen ging doen.
'Bankbiljetten?,' dacht hij vanmorgen met schrik, 'welke bankbiljetten?'
Voor zijn appeltje voor de dorst zou hij hooguit één appeltje kunnen kopen.