Toen meneer Foppe de afwas had gedaan, het bord en de beker van de middagbam had afgedroogd en opgeborgen, nam hij het aanrecht af met een doekje.
Toen hij alweer op weg was naar de stoel bij het raam en zijn bibliotheekboek, schoot hem zijn laatste handeling te binnen. Hij bleef halverwege een pas even roerloos staan en het zou kunnen zijn dat hij zelfs van kleur verschoot.
Wat had hij met het gele vaatdoekje gedaan?
Hij had het met één hand uitgeknepen en het daarna teruggelegd op het aanrecht.
?Wringen! Met twee handen!,? hoorde hij zijn moeder zeggen, ?een doekje moet je niet knijpen maar wringen!?
Ze had het meerdere malen gezegd als hij ?s avonds hielp met afwassen en een enkele keer vergiste hij zich nog.
?Wat heb ik nu gezegd?,' zei moeder, want ze kon streng zijn, ?niet met één handje knijpen, ben jíj nou een grote kerel??
Sindsdien had hij altijd het doekje gewrongen. Dag in dag uit, jaar in jaar uit, decennium in decennium uit.
Moeder was er al elf jaar niet meer, maar meneer Foppe hield zich nog nauwgezet aan haar regels. En nu had hij een overtreding begaan. Hoe kwam hij er nou bij het doekje uit te knijpen? Dat hoorde toch niet?
Waarom hoort het eigenlijk niet?, vroeg meneer Foppe zich af.
Wat kan het schelen? Het doekje wordt toch net zo goed droog na knijpen als na wringen?
De aarzeling duurde misschien vijf seconden.
Toen ging meneer Foppe terug naar het keukenblok, pakte het vaatdoekje in beide handen, wrong het met een fikse ruk in elkaar, legde de vaatdoekrol weer terug en begaf zich opnieuw naar de stoel bij het raam.
Beter zo, dacht meneer Foppe. Moeder had gelijk. In een vaatdoekje knijpen is iets voor domme jongens die niet weten hoe het hoort.