Vanmorgen vroeg al, trok ik met de huttencommissie naar het Spanderswoud voor de jaarlijke huttenbeoordeling.
Nu de zomervakantie erop zit, hebben de in het bos achtergebleven bouwsels van vaak anonieme huttenbouwers recht op een grondige inspectie en beoordeling.
Onze commissie bestaat uit huttendeskundigen en bouwspecialisten - secretaris Piet Kleveringa noemt ons wel eens gekscherend ?de huttenmetoten?. De meesten van ons bouwden een eerste hutje rond het zesde levensjaar, gevolgd door tientallen bouwsels in binnen- en buitenland.
Dat we een gezelschap hut(eigen)wijzen vormen, bracht ons dit jaar in de problemen. We kregen voor het eerst knallende ruzie.
Het aanwijzen van de eerste prijs was een gebakken eitje! Een schitterende hut, met achterin een nooduitgang verstopt in laag struikgewas, een solide bouwwerk, zonder één hulpmiddel (touw, ijzerdraad) opgetrokken.
Ook over de tweede prijs waren we het snel eens. Een mooie in het groen verstopte vierpersoner, met een fraaie, dichte muurstructuur, een iets te nauwe ingang, gecompenseerd door een ingenieus rookkanaal.
Maar de derde prijs... Hier was ik erg vóór. ?Met dit hikertje kunnen we de buitenwereld laten zien, dat huttenbouwen geen specialisme is dat een ingewikkelde techniek vereist,? betoogde ik in de slotvergadering.
?Dit ís helemaal geen hut,? concludeerden enkele commissieleden. ?Dit zootje troep bekronen is een schande voor de huttenwereld,? meenden anderen.
Ik hield vol dat elke stapeling van takken, hoe simpel ook, onder de definitie van hut valt - ik kreeg geen medestanders.
Gelukkig ben ik voorzitter van de huttenbeoordelingscommissie. Zodoende kon ik mijn mening er met een staaltje moderne vergadertechniek fors doordrukken en hebben we de derde prijs toch uitgereikt aan het hutje dat ik daarvoor had bestemd (van mijn neefje Bertram!).