De mens dat arme beest
hij is er en hij is er geweest
Hij rent door alle landen
tot hij geen asem heeft
En als hij neervalt is hij bang
en bidt en blaft en beeft
Daarom heeft hij de goden uitgevonden
en daarom heeft hij torens opgericht
waar de goden mogen wonen
in een eeuwig licht
De mens dat arme beest
dat vraagt en vrijt en vreest
in de schaduw van de torens
En ik ben de kleine bruid
van het goede en het boze
Ik maai het onkruid
en ik maai de rozen
Ik hoor de mensen dromen
Amaai zijn dat seringen die ik ruik
of groeit het gras al op mijn buik?
En ik, godin van de nacht
omhels het jonge kind en de oude kraai
zeer zacht onder de torens
amaai amaai amaai
Hugo Claus
(uit: De groeten - 2002)