Voor het eerst liggen ze na een jaar of acht weer in één kamer verenigd op tafel: de handsets, hun centrale en de opladers, die het huiselijke telefoonverkeer op drie, ver van elkaar gelegen punten hebben geregeld. Paraat, op elk uur van de dag of de nacht.
Het is geen gezellige reünie, ik ga ze wegbrengen naar het grofvuil.
Want het ging echt niet meer.
Niet alleen raakten de batterijen steeds sneller leeg, de telefoons begonnen om de drie dagen uit de pas te lopen. Alsof je een gesprek voerde met een ruimtesonde - veel geruis en geknars en echo op de stemmen.
Je moest dan de handset opnieuw ?met uw code aanmelden bij het grondstation? en een serie knopjes indrukken, die pieptoontjes opwekten en dat in een bepaalde volgorde, die ik steeds vergat.
Dus heb ik het eens zo moderne - want draadloze - stel handsets vervangen door lichte, ranke, kokette Katinka?s.
Daar liggen ze dan voor het laatst bij elkaar.
Duizenden malen zijn ze ter hand genomen. Honderden uren mensentaal hebben ze moeten verwerken. Ze rinkelden voor mooie, slechte, lieve en pijnlijke boodschappen.
Nou ja, laat ik ophouden. Het zijn maar apparaten en draden. Weg met die handel.
Maar het echt dramatische: de apparaten willen niet weg. Ze roepen om hulp!
Een uur geleden begon één van de handsets te piepen dat hij dringend stroom nodig heeft.
Even later gevolgd door de tweede, die zo mogelijk nog klaaglijker kermt.
Ja en daar begint nummer drie, op een luidere en verwijtender toon dan zijn broertjes.
Het hartverscheurende gesnerp is moeilijk te verdragen.
Ik vlucht de kamer uit in de hoop dat morgenochtend het hulpgeroep zal zijn verstomd.