Gistermorgen. Om halfacht had hij al tweemaal alle pagina?s van de ochtendkrant zorgvuldig afgetuurd, maar nergens zag meneer Foppe het woord griep staan.
Wat raar!
Het was toch hooguit een week geleden dat de ene onrustbarende krantenkop na het andere alarmerende journaalbericht hem uren uit de slaap kon houden?
Kwam er dan geen pandemonium aan? Of nee, hoe heette het vreselijke: een pan... een pandeminium? Een pandemenie? Een pandemie! Dat was het. Een niet te stuiten griepgolf zou over de wereld gaan en miljoenen slachtoffers eisen.
Meneer Foppe had speciale maatregelen moeten nemen om het slechte nieuws uit huis te houden. Door de afstandsbediening van de tv te verstoppen op een moeilijk bereikbare plaats, ergens onder de winterdekens in de slaapkamerkast, dwong hij zich de gehele avond naar één zender te kijken, zo?n kanaal met uitsluitend dierenfilms.
Weliswaar kon hij niet snel wegzappen als een lieve hinde besprongen dreigde te worden door een hongerige tijger, maar dan moest hij maar even een hand voor zijn ogen houden.
Sinds een paar dagen waagde hij het weer te zappen - nergens kwam je nog beelden tegen van ondersteboven weggedragen, tegenspartelende, ten dode opgeschreven kippen of ganzen.
Was de vogelgriep bedwongen?
Waarom had de krant dat bericht niet groot op de voorpagina gezet?
Hij zocht nog even in de krant op wat premier Balkenende gisteren op een bijeenkomst had gezegd: ?Is goed nieuws, geen nieuws? Dan zeg ik: pas op voor dat cynisme!?
De minister-president had een pleidooi gehouden voor feel-good-journalistiek, het nadrukkelijk belichten van positieve ontwikkelingen. Hoewel meneer Foppe de vakterm ?veel-goot-journalistiek? niet kon thuisbrengen, was hij het geheel eens met het pleidooi voor goed nieuws.
Is goed nieuws geen nieuws?
?Ja, maar,? en meneer Foppe stond zelf verbaasd van zijn spitse redeneertrant, ?geldt dan ook het omgekeerde? Is geen nieuws goed nieuws? Of is geen nieuws misschien alleen maar slecht nieuws??
Hadden de journalisten met elkaar afgesproken dat ze niets meer over de griep zouden berichten, omdat de pandemie niet meer was tegen te houden. Vielen er al duizenden slachtoffers in de ons omringende landen, maar werd die onheilstijding uit het nieuws gehouden om paniek te voorkomen?
Meneer Foppe stond op uit de grote leesstoel bij het raam, liep naar het dressoir, pakte de oproepkaart, die daar al veertien dagen rechtop tegen de koperen kandelaar klaarstond en bestudeerde hem voor de zoveelste maal.
Ja, het stond er echt: vandaag was het Grote Prikdag bij zijn huisarts, dokter Beekman.
Alle 65-plussers uit de praktijk konden de gehele dag, tussen negen en half zes, hun griepprik komen halen.
Vorig jaar had meneer Foppe ook zo?n oproep ontvangen, maar hij was niet gegaan. Net als nu hield een eng beeld in zijn hoofd hem tegen - het beeld van een lange rij voor de dokter opgestelde mannen, met oude, ontblote, witte bovenlijven. En zijn lijf was onbetwist het witst en het oudst.
Hoe zat het ook alweer? Deze griepprik was geen vogelgriepprik. Maar als je griep kreeg en daaroverheen nog eens de vogelgriep, kon je maar beter meteen je begrafenisondernemer bellen. ?M?n begrafenis! Heb ik ook nog niet geregeld!?, schokte het door meneer Foppe heen. ?Ho! Ho! Rustig blijven nu,? sprak hij zichzelf vermanend toe, ?niet alle erge dingen op elkaar stapelen. Een voor een behandelen!?
Toch maar doen dus, die griepprik? Meneer Foppe besloot eerst maar eens te gaan douchen en schoon ondergoed aan te trekken. Als?ie bij dokter Beekman de boel moest uittrekken, was het in ieder geval schone boel.
En misschien kon hij op de terugweg even bij de Blokker langslopen om een extra grote emmer te kopen.
Dat had hij zich namelijk vannacht voorgenomen, na uren gepieker over dat andere slechte nieuws, dat het griepnieuws compleet had verdrongen: de vernielingen en de branden in de voorsteden. Eerst beperkt gebleven tot de Franse voorsteden, was het vuur al overgeslagen naar voorsteden in Duitsland en België.
?Het kan ook bij ons gebeuren?, had meneer Foppe in de krant gelezen. Geen nieuws is slecht nieuws. Er was in Nederland nog geen auto in vlammen opgegaan, maar de kranten maakten van het niet-gebeurde nu al slecht nieuws.
Vannacht was hij er om halfdrie uitgegaan en had hij de emmer en de afwasteil uit het gootsteenkastje gepakt en tot de rand met water gevuld. Voorzichtig had hij de zware, wiebelende bakken tot bij de voordeur getild - stel je de ramp voor als er een omviel en de benedenbuurman kreeg een lekkage van bluswater, terwijl er geen brand was. Daar zou geen verzekeringsmaatschappij in meegaan.
Zo, dat was tenminste iets. Als ze zouden proberen de voordeur aan te steken, kon hij een bluspoging wagen . Gek idee. Zou hij het durven? Gewoon - Platschhh! - een volle emmer water tegen de deur aangooien. Hoe we de boel opruimen, zien we dan wel weer.
Maar hij gaf zich weinig kans. Voordat hij de lege emmer en het teiltje opnieuw met water zou hebben gevuld, zouden de twee jassen aan de kapstok in het halletje en de overgordijnen van de zitkamer allang vlam hebben gevat.
Daarom nam hij zich voor er nog een grote emmer bij te zetten. Twee, drie emmers misschien wel, maar die moest hij een voor een gaan kopen - met drie emmers tegelijk over straat lopen, was bijna net zo moeilijk als met ontbloot bovenlijf voor de dokter verschijnen.
Bij een kopje koffie in de grote stoel probeerde meneer Foppe alles op een rij te zetten, de twee angsten naast elkaar: de angst voor de vogelgriep en de angst voor brandstichting.
Echt bedreigend leken ze op dit moment niet; het waren angsten voor ?dingen die bij ons zouden kunnen gebeuren?, maar meneer Foppe was er na zeven slapeloze nachten van overtuigd dat hij iets moest doen ter voorkoming van een acute hartstilstand - zijn derde, permanente angst.
Het beste zou zijn aan dokter Beekman een medicijn tegen de angsten te vragen, maar een dokter die in het grote gevecht met de dodelijke griep was gewikkeld, kon je daar nu niet mee lastigvallen.
?Doe iets, Foppe!? hield hij zich voor. ?Ten aanval! Eerst de prik, dan de emmer?.
Toen hij een halfuur later het huis van dokter Beekman naderde, zag hij een stroom van zeker vijftien grijze mannen en vrouwen zich in dezelfde richting bewegen. Vier leeftijdgenoten duwden een rollator.
Aarzelend, tot omkeren bereid, bleef hij staan. Een joviale man stapte uit dokters deur en onderwijl zijn grote zwierige lichtbruine overjas aantrekkend zei hij in het voorbijgaan tegen meneer Foppe, alsof hij diens gedachten raadde: ?Helemaal niet druk, hoor. Je wordt zo geholpen. Het loopt als een trein.?
Binnen heerste een totaal andere stemming dan de gewoonlijk drukkende wachtkamersfeer - er werd voluit gebabbeld en gelachen. ?U bent achter die mevrouw?, werd meneer Foppe gewezen.
Nog even drong een spookbeeld zich in zijn hoofd op. Zou het in dokters spreekkamer ?modern? toegaan, dat wil zeggen: zouden ze gemengd in de rij moeten gaan staan, zowel mannen als vrouwen in ontbloot bovenlijf?
Maar er was geen bloot te bekennen. En toen hij na vijf minuten aan de beurt was en zijn overhemd begon los te knopen, zei de prikzuster tot zijn grote opluchting: ?Alleen maar even de rechterarmmouw opstropen, hoor.?
De prik deed nauwelijks pijn, hij kreeg een watje en een pleister op het gaatje en de boodschap dat hij de arm vandaag extra moest bewegen.
?Viel dat even mee!?, zei de mevrouw voor hem, die zich langzaam achter haar rollator over het tuinpad naar de straat bewoog. ?Nou!?, beaamde meneer Foppe van harte. ?Euuhh... gaat het, met de wielen in het grind??, vroeg hij bezorgd.
?Ja hoor, we komen er wel,? zei de mevrouw, ?ach wel ja.?
?Nog een fijne dag, hè?, zei een andere passerende man, die een grote blauwe pet op zijn witte haar plantte.
Wat een vriendelijkheid, wat een ontspannen sfeer. Kon hij maar vaker een griepprik gaan halen, dacht meneer Foppe. Hij zou deze vrolijke mensen wel vaker willen tegenkomen.
Maar wacht eens even - later, in het verzorgingshuis zou hij de gehele dag temidden van deze leeftijd- en lotgenoten verkeren. Deze griepprikbijeenkomst was een voorproefje.
Misschien duurt het nog tien jaar, maar het is veel minder erg dan ik dacht, dacht meneer Foppe.
Opgeruimd ging hij op huis aan.
Hij besloot die extra blusemmer pas te gaan kopen, als in het Journaal het eerste brandje in een Nederlandse voorstad te zien zou zijn.