Dat Henny Vrienten, naast veel gevraagd en geprezen componist van filmmuziek, ook een groot kenner is van de Nederlandse poëzie (en van de Engelse!), wist ik, want we kennen elkaar.
Maar verdenk me niet van vriendjespolitiek als ik de bloemlezing die hij heeft gemaakt van de poëzie der Tachtigers hier van harte aanbeveel. Mooie bundel!
Zo?n bloemlezing was tot heden niet in druk en deze collectie van honderd nog springlevende gedichten van het einde van de negentiende eeuw, voorziet in een behoefte.
De karakteristieken van de dichters zijn compact en gaan vergezeld van uitspraken van tijdgenoten.
Albert Verwey en Herman Gorter krijgen de meeste ruimte - gedurfd is de opname van het ruim vijftig pagina?s tellende eerste deel van Gorters Mei.
?Wij konden niet ophouden met praten. Wij brachten elkaar allemaal naar huis en als er een aan zijn huisdeur was gekomen, ging hij niet naar binnen, maar bracht de anderen weer thuis. Wij bleven staan beweren op iedere hoek van de straten, waar de enkele late voorbijganger de woordenstroom niet dempte en onze stemmen bleven klinken langs de donkere huizenrijen in de nacht. Ik vraag mij af, of er nu ook literaire café?s in Amsterdam bestaan!
Wij, Tachtigers, hadden reden om oppositie te voeren. Er moesten in die tijd hinderpalen worden opgeruimd. Heden schijnt dat nog niet nodig; de deuren zijn opengestoten en de jonge krachten kunnen vrij hun gang gaan.?
Uit: Frans Erens, Vervlogen jaren