Een man wandelt op een pad door het bos.
In de verte verschijnt een hem onbekende vrouw, die hem tegemoet wandelt op hetzelfde bospad.
Tot het moment van passeren zullen alle vrouwen in zo'n situatie zich afvragen: 'O, o! Komt daar een man aan die kwaad in de zin heeft?'
Geen van de wandelende mannen zal denken: 'O, o! Komt daar een vrouw aan die kwaad in de zin heeft?'
Behalve de mannen die echt kwaad in de zin hebben, denken alle mannen bij het naderen van de onbekende vrouw op het bospad: 'Hoe wek ik de indruk dat ik geen kwaad in de zin heb?'
Als de man en de vrouw nog honderd meter van elkaar zijn verwijderd, zet de man al zijn goedmoedigste glimlach op.
Bij het passeren kijkt de man de vrouw in de ogen om haar zijn zachtaardige uitstraling te tonen en hij zegt te luid en te overdreven correct: 'Goedemiddag!'
De man kijkt de vrouw na het passeren niet eenmaal schattend na.
De vrouw denkt als ze verder loopt: 'Dat is goed afgelopen! Wat een nerveuze man was dat.'
En de man denkt: 'Leuke vrouw. Had ik wel een praatje mee willen maken. Maar ja, dat zou ze wel 's als veel te opdringerig kunnen uitleggen.'
Van generaliserende theorieën over De Mannen en De Vrouwen moet ik niets hebben. Toch pretendeer ik in bovenstaande bospadscène de meest wezenlijke verschillen tussen Man en Vrouw te hebben vastgelegd.