- Wel verdomme, nou heb je weer aan mijn kaas gezeten!
- Jouw kaas? Jouw kaas?
- Ja, je weet dat ik van oude kaas hou. Jouw jonge ligt in de ijskast. Schandalig zoals jij die kaas behandelt.
- Ik had zin in een stukje kaas. Mag ik?
- Dat je 's avonds naar de keuken sluipt en dan een homp neemt en naar binnen schrokt... ik vind 't zo grof. Alsof je niet genoeg te eten krijgt.
- Lekker toch... nog even zappen met een blokje kaas.
- Een blokje... Gisteren gekocht, een half pond. Zat nog helemaal gaaf in het plastic. En moet je nou 's kijken.
- Moet je 's luisteren, lieve schattebout. Morgen koop ik vijf pond oude en jonge kaas en daar neem ik van hoeveel en wanneer ik maar wil. Ja? Gotsamme, op zondagmorgen een beetje staan te ruziën om een stukje kaas!
- En waarom zeg ik het? Je moet niet zoveel kaas eten. Je cholesterol is te hoog en dat weet je donders goed.
- Ja, zuster. Nee, zuster.
Jacqueline liep stampvoetend naar boven, terug naar bed.
Evert ging aan de keukentafel zitten en voelde hoe een deprigolfje bezit van hem probeerde te nemen.
Zover was het gekomen. Weer. De derde keer.
Waarom worden vrouwen zo bezitterig? Of was dat een platitude - lag het aan hem, probeerden zijn vrouwen steeds bezit van hem te nemen.
Werd hij na een paar jaar huwelijk een slapjanus van hebikmejoudaar?
Moest hij het echt doen, morgen: een zak met kaas kopen en demonstratief grote hompen naar binnen proppen?
Nee, geen zin in. Hij had gedacht dat hij nooit meer zo'n strijd aan zou moeten gaan.
Evert nam zijn mobiel uit zijn binnenzak en maakte een foto van de mishandelde kaas.
Misschien vormde die kaashomp een symbool van een nieuwe fase in zijn leven.
Of het begin van het einde.